Sporters en sportschoolhouders over het gebruik van prestatieverhogende middelen in de sportschool / S.B. Detmar, C.H. Wiefferink, T. Vogels, T.G.W.M. Paulussen. - TNO Preventie en Gezondheid; i.o.v. Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo). - Leiden : TNO Preventie en Gezondheid, 2003. - (TNO-rapport PG/Jeugd 2003.089)
Inhoud:
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Eerder onderzoek
1.3 Theoretisch kader
2 Onderzoeksopzet
2.1 Dataverzameling
2.2 Vragenlijsten
2.3 Analyses
3 Resultaten sporters
3.1 Respons
3.2 Kenmerken van de sporters
3.3 Gebruik van prestatieverhogende middelen
3.4 Determinanten van intentie tot gebruik van prestatieverhogende middelen
3.5 Verklaring van intentie tot gebruik van prestatieverhogende middelen
3.6 Determinanten van gebruiksintentie nader gespecificeerd
3.7 Overige statuskenmerken van gebruikers, ex-gebruikers en niet-gebruikers
4 Resultaten sportschoolhouders
4.1 Respons
4.2 Kenmerken van de sportscholen
4.3 Vermoedelijk aantal gebruikers en gehanteerd beleid binnen de eigen sportschool
4.4 Persoonlijke norm van sportschooleigenaren
4.5 Draagvlak voor preventie-activiteiten
4.6 Gewenste ondersteuning
4.7 Bekendheid met de activiteiten van het NeCeDo
5 Conclusies en aanbevelingen
5.1 Sportschoolbezoekers
5.2 Sportschoolhouders
5.3 Aanbevelingen
6 Literatuur
Bijlage(n)
A Combinaties van gebruik van prestatieverhogende middelen
B Correlatiematrix: gedrag en intentie variabelen
C Gehanteerde vragenlijsten
Samenvatting:
Het Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken (NeCeDo) heeft TNO-PG verzocht een onderzoek te verrichten naar de achtergronden van het gebruik van prestatieverhogende middelen onder bezoekers van fitnesscentra. De reden daarvan was dat het NeCeDo voor de toekomst een gericht preventiebeleid wil ontwikkelen tegen het gebruik van prestatieverhogende middelen in fitnesscentra. Voor het ontwerp van een geïntegreerd preventiebeleid is het noodzakelijk antwoord te hebben op de vraag waarom bezoekers van fitnesscentra prestatieverhogende middelen gebruiken, wat hen ervan weerhoudt deze middelen te gebruiken of waarom ze met het gebruik van prestatieverhogende middelen stoppen. Nader inzicht in de opvattingen (cognities) van bezoekers van fitnesscentra maakt het mogelijk om reeds op voorhand relevante aangrijpingspunten te selecteren voor een nieuw te ontwikkelen preventiebeleid zodat de kans van slagen ervan wordt gemaximaliseerd. Naast inzicht in de opvattingen van bezoekers is het tevens van belang inzicht in de opvattingen van eigenaren van fitnesscentra te verkrijgen. Om een preventiebeleid ook werkelijk te implementeren in fitnesscentra, moet hiervoor voldoende draagvlak zijn onder de eigenaren. Het is derhalve relevant om inzicht te verkrijgen in de opvattingen van eigenaren van fitnesscentra over het gebruik van prestatieverhogende middelen door hun bezoekers en hun ideeën over het invoeren van een gericht preventiebeleid binnen de eigen organisatie. Tegen deze achtergrond luidden de onderzoeksvragen voor dit onderzoek:
1. Welke sociaal-psychologische determinanten hangen samen met het gebruik van prestatieverhogende middelen door sporters binnen fitnesscentra?
2. Hoe percipiëren eigenaren van fitnesscentra het gebruik van prestatieverhogende middelen door de sporters binnen hun fitnesscentrum (ernst en omvang van het gebruik en tolerantie)?
3. In hoeverre bestaat er draagvlak onder eigenaren van fitnesscentra voor het invoeren van (onderdelen van) een gericht preventiebeleid?